Hooi en boter van Kampereiland
Opgetekend uit een gesprek met Meuleman, Kampereiland.
Het Kampereiland is een eiland in de monding van de IJssel bij Kampen en is bezit van de stad. Alle gronden zijn eigendom van de stad en worden in pacht uitgegeven aan boeren. De boerderijen werden er 650 jaar terug al gesticht vanuit de stad door particulieren en werden later overgenomen door de stad. De laatste tientallen jaren komen de erven weer in eigendom van de boeren. Het beheer van het gebied is in handen van Stadserven onderverdeeld in twee NV's; Beheer en Vastgoed.
De eeuwenlange geschiedenis en de relatie van Kampereiland met de stad is altijd een bijzondere geweest. In de loop van zes eeuwen zijn er ongeveer honderd erven gesticht op Kampereiland. Later zijn er nog zo'n 50 bijgeplaatst. Dat waren vooral de stadsboeren die niet meer in de stad pasten. Op Kampereiland wordt er een onderscheid gemaakt tussen koeboeren, de stadsboeren en eilandboeren die al langer op het eiland verbleven.
Voor 1900 exporteerde Kampereiland vooral twee producten: hooi en boter. Het Kampereiland was toen nog overstromingsgevoelig en tot de afsluiting van het IJsselmeer in 1932 brachten de overstromingen ziltig slib op het land, de basis voor een hooi met een bijzondere smaak. Kampereiland hooi was zeer gewild bij het leger, van Gent & Loos en de Koninklijke stallen. De eerste snee hooi was na de langste dag en per jaar waren twee sneden in ieder geval mogelijk, soms een derde. De hooi werd vervolgens door een commissionairs opgekocht (van 't Oever, Bruins, Weerts) en vanuit de polder naar de kade aan de IJssel getransporteerd. Daar werd het hooi gewogen en afgerekend. Het hooi was zo winstgevend, dat er op enig moment door de verpachter verplicht werd dat er ook nog vee gehouden moest worden.
Omdat melk niet houdbaar was en er een goede markt voor boter was, werd de melk tot boter verwerkt en op maandag (afhankelijk van het seizoen) aangeboden op de Botermarkt in Kampen. Daar werd de boter voor 90 % opgekocht door handelaren en vooral verscheept naar Engeland, de botermarkt voor die tijd. De boeren/boerinnen van Kampereiland voerden elk afzonderlijk hun producten aan die, naast boter, ook bestonden uit eieren, fruit en anderen kleine producten van de boerderij. Maandag was ook de dag dat de mensen van Kampereiland zelf hun inkopen in de stad deden, bijvoorbeeld bij Westerveld en Gunning.
Ook voor Kampereiland was de periode rond 1900 een belangrijk omslagpunt, net als in de rest van agrarisch Nederland. Vanaf die tijd moderniseerde de landbouw door de invoering van kunstmest, cooperaties, opleiding, voorlichting etc. Een tweede belangrijke versnelling vond plaats in de periode na de tweede wereldoorlog en dan met name de jaren 50-60 waarin de overschotten aan melk en boter ontstonden. Dit was de tijd van de landbouwintensivering.
Vanaf rond 1900 komt er in het systeem van Kampereiland verandering. De zuivelfabrieken kwamen op. In de streek werden er 10 gesticht waarvan er 8 cooperatief en 2 particulier (oa de 'Blokmelk', waar ook chocolade werd gemaakt). De boter kwam dus niet meer op de markt in Kampen.
De hooi-economie kwam geheel te vervallen toen de Afsluitdijk dicht was en de overstromingen niet meer optraden. Toen verdwenen ook de (40) molentjes die tot die tijd voor de afwatering zorgen. Toch is de agrarische identiteit van het Kampereiland is nog altijd duidelijk zichtbaar in het gebied. Het is onderdeel van het Nationale Landschap de IJsseldelta waar cultuurhistorie en de natuurlijke waarden sterk worden gewaardeerd. Meer informatie vindt u op www.hetkampereiland.nl